De Canadezen van Arcade Fire brachten dit jaar een album uit. Eigenlijk zijn het er twee, want het dubbelalbum Reflektor valt uiteen in 2 platen die apart beluisterbaar zijn. Elk hebben ze immers hun eigen sfeer.
De verwachtingen waren hoog, na de vorige albums die telkens op veel lof onthaald werden en die ik zelf ook met plezier opleg. Van Funeral, het debuutalbum met de geweldige single Rebellion (Lies), heb ik toentertijd nooit het volle potentieel erkend, dat kwam pas later. Opvolger Neon bible wist me wel vanaf de eerste beluistering te bekoren en mee te sleuren in de wereld van Win Butler en zijn kompanen. Ik zag de band live aan het werk op Pukkelpop (een pracht van een concert) en songs als Black mirror, Keep the car running, Neon bible, No cars go en eigenlijk elk nummer van dat album raken me telkens opnieuw. Het is dan ook wat vreemd dat ik lange tijd niet zo heel goed heb geluisterd naar The suburbs. Pas toen Vincent Coomans het bewierookte als één van zijn tien meest invloedrijke albums, gaf ik het de aandacht die het verdient. En dat mijn lief het af en toe in de auto afspeelde, hielp ook...
De hele hype die Arcade Fire zelf creëerde en de clip die Anton Corbijn maakte bij de eerste single, zorgden ervoor dat ik mijn oren spitste. Dat viel aanvankelijk wat tegen, want Reflektor bleek een moeilijk te doorgronden lied. Het vroeg enige gewenning vooraleer het klikte tussen de 7 en een halve minuut lange single en mij. Maar eens je het nummer laat onder je huid kruipen, baant het zich onhoudbaar een weg en laat je niet meer los. Sommigen zullen beweren dat het een pak korter had gekund (en dat zal vast van nog meer tracks op dit album gezegd worden), doch voor mij is de lengte net goed. Er ontstaat immers een soort trance, een soort betovering, een soort bedwelming die in minder noten niet bereikt zou kunnen worden.
Op het eerste deel van deze dubbelaar is de band vooral erg energetisch en klinken ze opgewekt. Wie de lyrics echter onder de loep neemt, ziet dat eenzaamheid en vereenzaming, ontreddering in een wereld die behoorlijk agressief kan zijn, en wanhoop nooit veraf zijn en de grote thema's vormen. In de periode waarin dit album uitgebracht werd, las ik vooral boeken die een kritisch licht laten schijnen over het neoliberalisme dat tegenwoordig de overheersende ideologie vormt, en het kan dan ook geen wonder heten dat ik boeken en plaat met elkaar verbond en dat Arcade Fire op die manier de soundtrack vormt bij mijn intellectuele vorming van dit jaar.
We exist put rijkelijk uit de pop van de jaren 80, een bron die wel vaker aangeboord wordt door dit gezelschap. Bij eerste beluisteringen bleek dit altijd een beetje een tegenvaller na het intussen geweldig bevonden Reflektor, maar het was pas toen ik naar mijn werk fietste en We exist zich als een warme oorwurm in mijn hoofd bleek genesteld te hebben, dat ik besefte dat zonder zijn voorganger op de plaat, de openbaring al vroeger zou gekomen zijn. Flashbulb eyes klinkt moderner, de gitaar pikt bijna ongemerkt iets uit countryrock en komt er goed mee weg. Opnieuw slaagt de melodie erin zich met weerhaakjes in je geheugen vast te zetten.
Here comes the night time (dat op het tweede deel een tegenhanger krijgt die door sommigen op het internet meer gewaardeerd wordt) is één van de absolute hoogtepunten voor mij. Er wordt gestart in een hoge versnelling en dan teruggeschakeld. De dreigende brom vertolkt prachtig wat ik al eerder schreef over de tegenstelling tussen ogenschijnlijk vrolijke muzikale ondersteuning voor behoorlijk zware teksten. Normal person deed me meteen denken aan Way of the world van Max Q (een nevenproject van Michael Hutchence van INXS), vooral door de gesamplede stemmen bij de aanvang. Je zou het één van de mindere songs van het album kunnen noemen, maar dan nog blijft de kwaliteit een pak boven de gemiddelde song van andere goeie bands. You already know, erg spits en opbeurend, en Joan of Arc, een killersong, sturen ons enthousiasme alweer helemaal de hoogte in. De eerste van dit duo zou een geweldige single vormen en zou in de beste traditie van Eels erin kunnen slagen pessimisme te vermommen tot een vrolijke bedoening. De laatstgenoemde laat de gitaren punkgewijs furieus van start gaan om daarna dezelfde truc toe te passen als in Here comes the night time: het tempo wordt een pak verlaagd en die relatieve rust laat een song openbloeien die vol details blijkt te zitten.
Porno tapt uit een heel ander vaatje, met repetitieve synths. Dit klinkt heel herkenbaar voor wie in de eighties opgroeide. Een kniesoor die daarover zeurt, zo oordeel ik. De tweede single, Afterlife, is er intussen in geslaagd de status die zijn voorganger al had bereikt, nog te overtreffen. Kijk, zo heb ik singles het liefst: onweerstaanbaar, op alle vlakken bijzonder sterk en met een dynamiek die de luisteraar in een wurggreep neemt, wat lost, weer aantrekt, weg lijkt te gaan duwen om die tenslotte aan de borst te drukken. Meteen zet ik dit ook onder de absolute hoogtepunten.
Wie zich een hoedje schrikt wanneer zijn afspeelapparatuur aangeeft dat een song 11'16" duurt en daar met een boog omheen wil lopen, leert best door te zetten om slotnummer Supersymmetry tot zich te nemen. Over dit lied zijn ellenlange discussies gevoerd met betrekking tot de lengte en aanvankelijk vond ook ik dat een song die wat onder het gemiddelde van de plaat scoort, best niet dubbel zo lang duurt. Talloze luisterbeurten later heb ik mijn mening wat herzien. Groeinummers vragen immers wat gewenning. En de tijdsduur is na een poos niet langer een struikelblok. Even voorbij halfweg is de song eigenlijk zo goed als gedaan, maar het is een bijzonder trage landing die ingezet wordt. Uiteindelijk leerde ik inzien dat na twee schijven muziek van dit kaliber, zo'n landing een niet onverstandige keuze is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten