Marvin Pontiac is een half Afrikaanse, half Joodse muzikant, geboren in 1932, die een wel heel bizar leven leed vooraleer hij in 1977 overreden werd door een bus. De man werd gek en maakte muziek die je nog het makkelijkst als outsider-art kan bestempelen. Via bovenstaande link kan je zijn hele levensverhaal lezen. Het was in ieder geval een rare kwast.
Tenminste, dat zou hij geweest zijn, ware het niet dat hij een verzinsel is van de muzikant John Lurie. Hij verzon de man in 1999 en nam in 2006 een eerste plaat op van de zogenaamde onbekende muzikant, Greatest hits. Nu, elf jaar later, is er dus een vervolg, The asylum tapes.
In dit artikel in The New Yorker wordt goed uitgelegd hoe John Lurie cultuursnobisme onder muziekliefhebbers aan de kaak wil stellen en onze omgang met outsider art. Hij confronteert ons met het gegeven dat onbekende, onontdekte muzikanten met een exotische levenswandel (en al zeker als ze een beetje gek zijn) onze verbeelding aanspreken, maar ook hoe het evident wordt om ze goed te vinden, hoe je geen andere mening over hun muziek mag hebben.
Mij doet het allemaal denken aan de film Idioterne (The idiots) van Lars Von Trier, een Dogma-film waarin een groep mensen speelt dat ze gehandicapt zijn om de maatschappij een spiegel voor te houden van het ongemak waarmee de samenleving omgaat met handicaps. Waar dat aanvankelijk vooral geestige situaties oplevert, wordt het wrang wanneer duidelijk wordt dat de motieven toch niet zo zuiver en niet zo eenduidig zijn...
Ook bij John Lurie zou dat wel eens het geval kunnen zijn, gezien hij ooit in een interview liet vallen dat hij erg onzeker is over zijn eigen zangstem (hij maakt onder zijn eigen naam instrumentale muziek, vaak voor films) en hoe dit alias hem hielp zich over die drempel heen te geraken.
Het roept dan ook ethische vragen op: hoe zuiver is het eigenlijk te doen alsof je gek/gehandicapt bent? Zijn je motieven zuiver als je zegt dat je anderen wil confronteren met hun houding tegenover geestesziekte of handicap en maakt dat het ok? Of is het (ook) een schild om tegelijk jezelf achter te verbergen en wil je dus taboes blootleggen bij anderen maar ga je zelf een/de confrontatie uit de weg?
Wat valt er nog te zeggen over de plaat zelf? Het is niet zo eenvoudig daar uitspraken over te doen zonder het gevoel dat je zelf ook besmet bent door het snobisme of door bepaalde (voor)oordelen, maar laat ik toch zeggen dat ik deze plaat niet enkel omwille van die context interessant vindt. Voor mij lijkt ze op oude bluesplaten en ook wel een beetje op werk van Captain Beefheart (of Frank Zappa). Het gaat alle kanten op, de teksten zijn soms behoorlijk nonsensicaal en de sobere instrumentatie, de repetitiviteit en de grommende stem (bij momenten benadert hij zelfs de diepste grom van Tom Waits op Bone machine) weten te fascineren. Luister naar het geestige My bear to cross (een gekker verhaal heb je dit jaar niet op plaat gehoord) of naar I am a man dat eerder als een bezwering klinkt, en tracht niet onder de indruk te zijn. Eigenlijk zijn de 24 (!) songs allen niet minder dan interessant en John Lurie weet natuurlijk hoe je goeie muziek schrijft, dat bewees hij al meer dan voldoende met de platen die hij onder eigen naam uitbracht.
The asylum tapes is zowat de meest bizarre plaat die ik dit jaar hoorde en tegelijk het album dat me het meest laat nadenken over mijn omgang met obscure artiesten en hun muziek. In weerwil van mijn weerzin voor het bekendste gedicht van Alice Nahon, illustreert dit wel "dat het goed is in 't eigen hert te kijken"...
Beluister hieronder het volledige album:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten