03 augustus 2014
Mijn Bob Dylanjaar (10): Self portrait
OK, het is nu wel duidelijk dat ik langer dan één jaar ga nodig hebben om alle albums van Bob Dylan te bespreken hier op mijn blog. Nu ja, ik ga me daar niet schuldig over voelen en me daar ook niet voor excuseren. Het goede nieuws (of voor sommigen misschien slechte nieuws) is dat u nog lange tijd blogposts over Dylan zal te lezen krijgen.
Self portrait is de volgende etappe en die is onder meer interessant omdat vorig jaar, in het kader van The bootleg series de tegenhanger Another self portrait werd uitgebracht. Daarover hoorde en las ik overal dat het alweer een bewijs was van hoe slecht Dylan is in het beoordelen van zijn eigen werk en hoe hij soms de parels in de kast laat en mindere songs uitbrengt. Als ik echter beide albums vergelijk, hoor ik vooral dat het vorig jaar uitgebracht album dichter ligt bij wat we gewoon zijn van Dylan. Persoonlijk vind ik het originele Self portrait een erg intrigerend album omwille van de verscheidenheid en omwille van de heel andere richting die Dylan er inslaat. Al moet ik toegeven dat na de twee versies van Alberta de derde versie die op Another self portrait staat wellicht toch als de beste mag bestempeld worden.
Maar laten we ons concentreren op het album uit 1970. Dat begint alvast erg mooi met All the tired horses, dat me een beetje doet denken aan Didn't leave nobody but the baby dat Emmylou Harris, Alison Krauss en Gillian Welch zongen in O brother, where art thou? Verder valt op dat Dylan ervoor kiest om opnieuw heel wat liedjes te coveren én bovendien de lijn van de vorige plaat, met zoetere arrangementen, verderzet. I forgot more than you'll ever know bijvoorbeeld klinkt als bijna-stroperige country. Dan hebben we Alberta al een eerste keer achter de rug, dat helemaal op het eind nog zal hernomen worden. Days of 49, geschreven door Alan en John Lomax samen met Frank Warner, sluit dan weer meer aan bij de folktraditie waaruit Dylan natuurlijk kwam. Eearly mornin' rain (van Gordon Lightfoot) is pure pop zoals Neil Diamond er ook zou maken. In search of little Sadie loopt even voorop op Little Sadie. Beiden zijn versies van eenzelfde traditional, waarbij de tweede uitvoering een hoger tempo aanhoudt (en dus ook sneller eindigt) en mijn voorkeur wegdraagt. Tussenin covert Dylan Let it be me, dat we vooral kenden van The Everly Brothers. Niet alleen Neil Diamond maar ook The Carpenters lijken om de hoek te loeren voor wie het nummer nu hoort. Wat opzoekwerk leerde me trouwens dat een hele rij artiesten deze song coverde, waaronder Tom Jones, Petula Clark, Françoise Hardy, Leonard Nimoy (!), Elvis Presley, Nina Simone, Roberta Flack, Melanie, David Hasselhoff (!), Bruce Springsteen, Jackson Browne, Paul Weller, Neil Diamond (alweer hij) en George Harrison.
Met Woogie Boogie krijgen we een flinke injectie New Orleans jazz en na het voor Dylan vrij gewone Belle Isle worden we nog meer het zuiden van de VS ingetrokken met Living the blues. Laten we het erop houden dat dit niet het meest avontuurlijke bluesnummer is dat Bob ooit uitbracht. De live-versie van Like a rolling stone, opgenomen op het Isle of Wight-festival, weet me wel te bekoren daarentegen.
Eén van de hoogtepunten is Copper kettle, een song over het (illegaal) whiskey stoken die erg goed in het gehoor ligt, weliswaar ook een door strijkers flink gezoet arrangement meekreeg maar zo sterk staat dat Dylan hier eigenlijk alleen maar een heel sterke cover van kón maken. Gotta travel on, dat plaatsneemt in een hele rij covers die elkaar opvolgden, drijft het tempo weer wat op en klinkt erg aangenaam, maar intussen ook wel wat gedateerd. Blue moon, dat ik in een snellere versie ken, verteert het verlagen van het tempo goed genoeg maar zou ik toch ook niet echt tot de hoogtepunten rekenen. Na enkele beluistering maak ik me vooral de bedenking dat dit een zeldzame keer is op het album dat ik vind dat de grens van het honingzoete overschreden wordt. Opmerkelijk is wel de zangstem van Dylan, die ik in geen honderd jaar zou herkend hebben. Ook wat de viool op het einde doet, laat mijn wenkbrauwen eens serieus fronsen.
Geef mij dan maar de country-cover van The boxer van Paul Simon en Art Garfunkel. Hier blijft Dylan wél aan de goeie kant van de lijn, al kan ik me voorstellen dat zijn fans behoorlijk geschrokken moeten zijn door zijn keuze toen. En dan krijgen we nog één van mijn favorieten op deze plaat: The mighty Quinn (Quinn the Eskimo). Op basis van de titel had ik niet kunnen vermoeden dat dit me zo bekend in de oren zou klinken. Manfred Mann bleek het nochtans door Dylan geschreven lied al eerder uitgebracht te hebben. Ik houd wel van de "rambling" versie die hij er nu zelf van neerzet.
Jammer genoeg volgt dan het soort country waar ik met een grote boog omheen loop en dat me nog het meest doet denken aan Please release me van Tom Jones: Take me as I am (or let me go). Snel doorspoelen dus naar Take a message to Mary, folk die flink ondergedompeld werd in poparrangementen. Na wat voorafging klinkt het als een lichte verademing, maar op zich is het niet bepaald een lied dat ik eruit zou pikken om te herbeluisteren. It hurts me too en Minstrel boy lijden een beetje aan dezelfde kwaal: allemaal niet slecht natuurlijk, maar we snakken stilaan toch wel naar wat steviger werk. En dat lijkt Dylan ook begrepen te hebben, want met She belongs to me (ook al live opgenomen) komt er weer mat meer schwung in de plaat. En Wigwam, dat een hit(je) werd, heeft een charme die ondanks het schlager-gehalte (het verbaasde me niet te lezen dat Drafi Deutscher er met zijn duitstalige versie ook een hit mee scoorde bij onze oosterburen) overeind blijft.
Afgesloten wordt er dus met een herneming van Alberta en zo eindigt een plaat die de fans in 1970 tot wanhoop dreef (en dat kan ik wel begrijpen, want de koerswijziging is niet gering) maar die vandaag toch ook wel zijn kwaliteiten prijsgeeft.
Labels:
Bob Dylanjaar,
mening,
muziek
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten