26 maart 2013

Matt Watts & The Calicos


Wie het album Wayward wind van Matt Watts & The Calicos beluistert, denkt al te makkelijk een nieuw album van The Low Anthem voorgeschoteld te krijgen. Matts stem lijkt immers enorm sterk op die van Ben Knox Miller, frontman van voornoemde band. Ook muzikaal wordt in dezelfde vijver gevist als die waarin Oh my God, Charlie Darwin! zijn oorsprong vond.
Die plaat geldt voor ondergetekende nog steeds als één van de allerbeste van 2009, hoewel ze eigenlijk in de VS al in 2008 uitgebracht werd. Vergelijkingen daarmee mogen dus gelden als een enorm compliment. En we durven hier al meteen met de deur in huis te vallen: dit is een onnoemelijk prachtige release, een pareltje zoals we er maar zelden één horen. Als we bedenken dat de auteur hiervan in ons eigenste Antwerpen woont, en vanuit Vlaanderen zijn muziek verspreidt, voelen we trots opwellen.
Het jammere is dat we je anderzijds nu al durven voorspellen dat deze plaat gewoonweg tussen de plooien zal vallen, voor velen onopgemerkt zal blijven en dus maar bitter weinig eindejaarslijstjes zal halen, laat staan dat het grote succes en de doorbraak er zullen komen. Nochtans verdienen artiesten die albums als Wayward wind maken, véél en véél beter.
Opener Sarah's song herbergt een vage echo van country standards die we maar niet kunnen thuisbrengen en het paard waarop de tekst gezeten is, wordt door de zangstem mooi in bedwang gehouden. Een gouden medaille in een dressuurwedstrijd als het ware. En luister ook eens hoe halfweg de gitaar (of is het een dobro?) beheerst een brug speelt die helemaal de juiste sfeer oproept. It hides away the pain zet voelbaar verdriet om in muziek die tegelijk gaten in ons hart slaat waaruit pijn gutst en toch zalft. De titel van een song was zelden zo accuraat. Het hoge niveau blijft aangehouden met Black mountain pass, het soort lied waar Bonnie ‘Prince’ Billy zijn soms wat beperkte stemkwaliteiten voor zou overstijgen om dit toch maar te mogen zingen. Ook nu weer wordt een balans gevonden tussen verschillende emoties die strijden om de eerste viool.
De geest van The Low Anthem komt heel prominent in beeld in Oh, Caroline, waarin we bijna noot voor noot To the ghosts who write history books herkennen. Dat bedoelen we natuurlijk figuurlijk, want anders zou er sprake zijn van plagiaat. Dat Matt Watts toch kleine eigen toetsen legt, ondanks het dicht aanleunen bij een overigens prachtig, bestaand nummer, horen we vooral in het stemgebruik, in het aanzwellen in het refrein, waarin de drums veel meer dwingende zeggingskracht krijgen dan in de song van The Low Anthem. Ook de invallende achtergrondzang geeft Oh, Caroline een licht ander cachet. Nadat het verrassend snel tot een einde is gekomen, wordt dat lied gevolgd door wat we persoonlijk nog steeds een goed nummer maar toch net een tikje minder vinden: Worth of a man plukt misschien iets te makkelijk uit de trukendoos van het genre om ons genoeg te verrassen.
Titelsong Wayward wind wordt ingezet door een orgel, vreemd genoeg aangevuld met een vleugje Gainsbourg, en zouden we maar al te graag gecoverd weten door artiesten als Phosphorescent, Bonnie ‘Prince’ Billy of Villagers. One more drink ploegt verder op dezelfde akker en opnieuw is de samenzang met het achtergrondkoor slechts één van de sterktes waar we met gemak voor vallen. Wie een drinklied à la As the bottle runs dry van The Wolf Banes verwacht, is eraan voor de moeite. Wie zijn glas bier, whiskey of zelfs wijn het liefst nuttigt bij een hartverscheurend duet van naar stof en cowboyzweet ruikende stemmen en over desolate ranchgronden jammerende gitaren, vindt hier een perfecte drinkgezel.
Won't you come to me start als een niet meer dan goed te noemen deuntje, en haalt daarmee de door de rest van het album hoog gelegde lat niet. We hoopten dat het een groeinummer zou blijken, een ijdele hoop echter. Toch kennen we artiesten die hiervoor een moord zouden begaan, en voor sommigen onder hen is dat zelfs terecht. There's a midnight in winter daarentegen mag op het verlanglijstje komen van menig songwriter op een slechts door één klein raampje verlichte zolderkamer. Niet toevallig komt Matt Watts hier alweer bijzonder dicht in de buurt van wat we nog steeds het beste album vinden van The Low Anthem. En gelukkig is er ook hier de eigen toets, het meest voel- en hoorbaar in de klarinet die de klankkleur onverwacht een heel andere richting uitstuurt. Zelden, zo geven we toe, klonk klarinet ons zo aantrekkelijk in de oren.
Aan alle goede liedjes, ze duren immers niet lang, komt een einde, en ook aan elke plaat. Matt Watts serveert ons toch wel een uitsmijter van formaat: When you call my name jakkert en jammert, dendert en dondert, slaat en zalft, sluit af en schreeuwt om alles opnieuw te laten herbeginnen. Twee luttele minuten worden ons slechts gegund, twéé maar. Wie hierna kan weerstaan aan de ‘repeat all’-toets, heeft een ijzersterke wil.

Je kan deze recensie ook hier lezen op Indiestyle

Matt Watts treedt de komende weken onder meer op in Chatleroi in Antwerpen (7/4, info en tickets), Arscene in Hansbeke (15/4, info en tickets), De Dwaze Zaken in Amsterdam (6/5, gratis, hier meer info) en Cinépalace in Kortrijk (12/5, gratis, hier meer info)

Geen opmerkingen: